-
1 собирать
v1) gener. aflezen (цветы, фрукты и т.п.), bijeenbrengen, bijeengaren, collecteren (пожертвования, деньги), lezen, oprapen, opstellen, opvangen, samenstellen (машину и т.п.), vergaderen, vergaren, verzamelen, garen, afplukken (плоды, цветы и т.п.), bijeenroepen, bijeenzoeken, de oogst binnenhalen, geld bij elkaar schrapen, heffen, ineenzetten (механизм), invorderen, inzamelen, monteren, opgaren, ophalen (мусор и т.п.), plukken, rapen, samendoen, samenhalen, sparen, winnen, zamelen2) logist. consolideren (товары на паллету)
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский